Als nieuwkomer mocht ik deelnemen aan de jaarlijkse  conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) in juni van dit jaar en zelfs de Belgische delegatie voorzitten. De kans om de missing link in mijn ervaring met de verschillende niveaus van sociaal overleg in te vullen . Na jaren op bedrijfsvlak, sectorvlak , interprofessioneel en de laatste jaren ook wat Europees actief te zijn geweest , nu de wijde wereld in . Heel even dan toch , maar wel tijdens een paar intense weken . En dan loert naturlijk de verleiding om niveaus te vergelijken om de hoek. Niet de klassieke vergelijking tussen centraal of decentraal sociaal overleg hier ten lande . Daar zijn al meerder bossen boompjes over opgezet . Wel vergelijken tussen de minst vertrouwde terreinen , met name de internationale . Europa versus de wereld . In de wetenschap dat elke vergelijking mank loopt .Maar dat je er wel heel wat kunt uit leren . Zelfs al beperkt ze zich in de eerste plaats tot de besluitvormingsprocessen op sociaal vlak en voor een stuk tot de bindende kracht van de instrumenten . En wagen we ons niet op het delicate pad van de instellingen en hun werking .

1 Een ILO-sterkte : het jaarlijkse simultane tripartite eindspel .
Het jaarlijks simultane tripartie eindspel in de ILO is een absolute troef van de sociale besluitvorming op  wereldvlak . Na voorbereidend werk van niet bepaalde duur, politiek aangestuurd door de ‘Governing Body’, komen de drie partijen samen gedurende twee weken in ‘afzondering’ . In juni, in Genève , voor de jaarlijkse Conferentie . Om tot gemeenschappelijke conclusies te komen . Met in 2019 een nieuwe conventie ‘concerning the elimination of violence and harassment in the world of work ‘ . Een voorbeeld van tripartite besluitvorming , met wel nog een belangrijke rol voor het ILO-secretariaat . Net geen vierde partij , want dat secretariaat moet toch essentieel uitvoerend blijven .
Europees , en ik vergelijk enkel voor sociale materie, is het besluitvormingsproces veel meer gefaseerd of ‘sequentieel’ . Sociale partners en andere instanties komen in het proces om beurt aan bod en nadien wordt het een zuiver politieke zaak . In bepaalde materies kunnen sociale partners zelf akkoorden sluiten . Die zijn bindend, tenzij de EU wetgevers ze verwerpen . Want aanpassen kunnen ze niet . Veel wordt die mogelijkheid wel niet gebruikt . Sinds 1996 werden een 8 tal conventies gesloten op EU vlak , de laatste 10 jaar amper 2 en dan nog eerder met een vrijblijvend karakter over de thema’s  inclusieve arbeidsmarkten en  actief ouder worden .  In ILO staat de teller op 190 maar dat over een periode van 100 jaar . Sinds 1996 werden 14 conventies gesloten .

Het sequentieel karakter van het besluitvormingsproces in de EU opent natuurlijk , naast de verplichte tussenkomsten van adviserende instanties , veel  ruimte voor lobbyisten van verschillende aard . En een mogelijk eindspel in de triloog . Zonder inbreng van sociale partners maar met inbreng van de 3 politieke machten , commissie, raad en parlement . Trouwens in die laatste fase niet altijd zo transparant .

Beide processen zijn omslachtig en langdurig als je ook rekening houdt met de voorbereiding , maar het ILO proces, met zijn open en participatief karakter ,  haalt het inzake draagkracht, zeker bij de sociale partners . En inzake transparantie . De ’speciale’ meerderheidsregel van twee derden weegt op het proces, maar werknemers en werkgevers samen hebben wel de helft van de stemmen. Lobbywerk voor of tegen bij de regeringen is een sleutelgegeven .
En als de doorbraak daar is , als de consensus is bereikt , dan is er ruimte voor emotie . Soms met zang en dans zoals bij de nieuwe conventie over violence and harassment . Ik heb zo het vermoeden dat dit op Europees vlak door de technocratie met grote ogen zou worden bekeken . En heb het in onze eigen Nationale Abeidsraad nog niet meegemaakt .

2 De bindende kracht van de instrumenten
ILO-Conventies moeten nog door de onderscheiden Staten worden goedgekeurd om op hen van toepassing te zijn . Een enorm verschil met richtlijnen en reglementen van de EU . Het traject na de beslissing blijft in beide gevallen nog vrij lang , maar voor ILO soms extra lang of zelfs nooit (ons land , nochtans bronzen medaille wat het aantal geratificeerde conventies betreft , kan het soms lang doen aanslepen door de verdeling van bevoegdheden , zoals de ILO conventie van 2014 over de dwangarbeid die ons land pas kon aannemen na goedkeuring door de Franse gemeenschap in 2019).
Een sterk wapen van de ILO is de opvolging van de toepassing van de normen . Het jaarlijkse ‘name and shame’ proces blijkt een belangrijk drukkingsmiddel op het merendeel der staten . Kijk maar naar de reacties van de staten als ze op de voorlopige lijst van inbreuken terecht zijn gekomen . En hun verweer in de commissies en zelfs in plenaire meeting als ze op het matje worden geroepen . Op Eu vlak zou je kunnen vergelijk met het ‘semester-proces’ . Vraag is of dit even sterke druk kan zetten . Sociaal is het semester- proces tot vandaag in elk geval nog steeds vrijblijvend . Maar misschien kan het ILO proces als inspiratie dienen voor de nieuwe politieke machten op EU vlak .

Paul Soete – 1 september 2019

Voor ernstige en minder ernstige beschouwingen rond de 109de ILO conferentie van juni 2019 verwijs ik naar de blog van Kris De Meester ‘internationalview.org’ met bijdragen van Kris en mezelf, Jan Denys, Ann Cattelain, Sandra Coenegrachts en Annick Hellebuyck .
Voor een goed beeld over de activiteiten en vooral over de realisaties van de ILO verwijs ik naar het recente boek van Luc Cortebeeck ‘ Er is nog werk ’ .

Tweet about this on TwitterShare on LinkedInShare on FacebookShare on Google+